Zondagskrijgers
vr 01 oktober 2010
I
k meen me nog de donkere herfst te herinneren waarin ik voor het eerst de mean lean fighting machine Mario leerde kennen.
Ik vermoed dat ik via BZY het nieuws kreeg dat er een initiatie ninjitsu zou worden georganiseerd in het JOC te Kortrijk. Met een sociale
ondertoon. Niet alleen elkaars gezicht vertimmeren, maar ook leren hoe je in het leven staat. Hoe je reageert op dingen die op je afkomen.
Vanuit welke realiteit je daar stond. Ik herinner me niet meer helder of het specifiek gericht was op de opgegroeide kroost van
kansarmoedegezinnen, maar ik dacht dat er zoiets aan vast hing. In ieder geval waren er genoeg kerels uit de rand van de maatschappij aanwezig
op het appel.
Ik was er heengegaan om ervoor te zorgen dat er toch genoeg volk was voor dit initiatief. En natuurlijk vooral omdat vechtsport me altijd al
sterk had geïnteresseerd. Zeker aikido en ninjitsu. Functionele vorm, energetisch werken, sport, … De setting was sprekend. Een slecht verlichte
zaal in het jeugdontmoetingscentrum met een hardstenen vloer. Een bende randgevallen als medestrijders, waarvan het grootste randgeval de leraar
te zijn. Kaalgeschoren kop, ingevallen wangen en uitvallende tanden, intense blik en een rafelig afgewassen zwart jasje. Mario De Groote.
Ik voelde me een beetje in een paramilitair opleidingskamp voor probleemjongeren. Gelukkig had ik wat vriendjes meegebracht.
De eerste ontmoeting was een wat vreemde vooruitspiegeling naar de toekomst van deze groep. Mario bleek een zeer hartelijk leraar te zijn.
Hartstochtelijk bezig met de finesses van de vechtsport waarin hij overal tot het uiterste wilde gaan, maar vooral zeer hartelijk als mens.
Er bestaat niet echt een spreuk “luide waters, diepe gronden”, maar de man had al zoveel meegemaakt dat er onder zijn spraakwaterval een zeer
mensvoelende mens zat verscholen. Verscholen is niet meteen de goede term. Er was niets verborgen aan. Je kon vaak voelen dat hij een goed
inzicht had in mensen, en je ging hem ook van aanspreken over de diepere lagen van je leven. Als filosoof met academische ballast zag ik wel
eens een denkfout, een vreemde veralgemening, of een sociologische stugheid in zijn visie, maar wat Mario miste in theoretische achtergrond
haalde hij ruimschoots in met mensenkennis.
De lessen waren ook niet wat je verwacht als je een doordeweekse dojo binnenstapt. Er waren eigenlijk geen regels, behalve een diep respect voor
de medemens voor je, er was geen duidelijk kader (theoretisch noch pratisch), er was geen duidelijk doel en er was geen duidelijke band tussen
de verschillende deelnemers. Wat ik me wel goed herinner was de harde stenen vloer. Ik kan nog perfect de harde TONK in mijn hoofd horen als
iemand na een worp met zijn schedel tegen die vloer tonkte, om dan even te blijven liggen. Niet uit seuterij, maar gewoon even niet meer weten
waar je bent. Zelf ook meegemaakt. Als je op straat wordt aangevallen liggen er ook geen zachte matten zei Mario. En gelijk had hij. Maar je
moest toch een zekere culot hebben om vollenbak breekvallen te oefenen en tijgersprongen met rol te maken op die vloer. Elk werveltje dat uitstak
knalde bijna uit je rug. Elke knie of elleboog die niet mooi in de cirkelbeweging zat maakte je daar pijnlijk bewust van.
Ook in de oefeningen zelf was weinig plaats voor getrunt. Je sloeg niet richting van iemand, je sloeg met je hele lichaam naar het centrum van
zijn lichaam. Beginners hadden daar wel eens last van en sloegen met een slappe vuist naast je hoofd. Je kon dan gewoon blijven staan en ze een
duwtje geven zodat ze rond hun as tolden en vielen als zatte fietsers in een natgeregend park. Maar het was vooral storend omdat het geen echte
slagen waren, waar je niet deftig op kon verdedigen. Realiteit stond hoog in aanzien op deze trainingen. Ook oefeningen op grepen waren daar een
mooi voorbeeld van. Waar je in de training van de meeste vechtsporten de kimono van de tegenstander goed vastpakt, was hier de kledij maar een
lichte tussenschil tussen je handen en het vel van je partner. Menig avond heb ik gecontroleerd of mijn tepel er nog aanhing na een rondje grepen.
De volgende morgen voor de badkamerspiegel toonde die ervaring zich ook in een kunstwerkje van blauwbruin verkleurende pijnlijke vlekken over je
borstkas. Of eieren van twee centimeter dik op mijn scheenbeen na een sessie lowkicks blokken. Ik heb steeds plezier als ik de scènes zie in de
film “Fightclub” waar die gasten na een avond vechten ’s morgens op kantoor verschenen vol blauwe ogen en lelijke schrammen. Menig ochtend heb ik
me ook zo gevoeld (en er ook wel eens zo uitgezien).
Zelden ook zo de adrenaline gevoeld als bij hevige worstelgevechten, of full impact gevechten met of zonder bescherming aan. Zelden ook zo naar
adem gehapt als na tien minuten met volle overgave vechten op het grasveld voor het gebouw. Vechten is toch iets fijns als je het zo bekijkt.
Doet me denken aan een jeugdherinnering waar om een onduidelijke reden (iets met club Brugge tegen Anderlecht) een halve speelplaats met elkaar
op de vuist ging. De energie die toen uit de massa steeg, bezorgt me nog altijd een curieuze herinnering vol adrenaline. Op springen in de golven
bij storm tijdens een springtij.
Maar ondanks het hoge realiteitsgehalte van de trainingen kan ik me niet herinneren me ooit te hebben moeten inhouden. Er was wel eens iemand
waar je liever niet mee trainde omdat die zijn gelijk wilde tonen via een pijnlijke knelling die wat verder werd gespannen dan nodig, maar de
sfeer van diep respect was wonderbaarlijk. Je vocht voor echt, maar je wist toch dat je niet ging worden afgemaakt als je een foutje maakte in
je training. Ik heb wel eens angstig toegekeken en me afgevraagd hoe het kwam dat er niet meer ambulances moesten langskomen, maar het liep
eigenlijk altijd goed af. Enkel af en toe een scène uit Bloodsport met JCVD in zijn betere dagen waarin iemand haastig met een vod bloed kwam
opvegen van de vloer na een wat hardere val, maar geen noemenswaardige bloedbaden.
En ik hield wel van de trainingen. Conditie, precisie en lenigheid werden deftig geoefend. Gelardeerd door lange levensbeschouwelijke preken van
Mario. Over de “drie-in-één” in het leven en in het vechten. Over eigen realiteiten in de wereld. Over warfaces. Over fundamentele keuzes die je
volledig moest beleven. Over de maatschappij. Over pijn en religie. Je kon Mario in je gedachten zo teletransporteren naar een andere plaats in
een andere tijd waar hij zijn clan voor een beslissend gevecht toesprak in een Lord of the Rings decor vol wapengekletter op de achtergrond en
de geur van brandend vlees. In een doordeweekse duistere parochiezaal met harde vloer kon zo’n sessie wel eens lang uitvallen, en pijnlijk voor
de knieën, maar het kleurde wel de avond op een onvergetelijke manier in.
Het was dan ook jammer te zien dat Mario een beetje wegzakte in zijn eigen wereld vol sociale demonen en relationele breekijzers. Daarbij extra
aangevuurd door wat slecht getimede tegenslagen en overlijdens. Hij gaf geen les meer aan de groep en ik hoorde steeds vager echo’s over zijn
wedervaren. Echo’s met lagen van grimmigheid en pijn. En toen was hij een beetje uit mijn actieve leven verdwenen. Maar hij leefde wel voort in
onze gesprekken. Een aantal uitspraken bleven hangen in ons gemeenschappelijk taalgebruik. Zaken als “chapeau af”, “ik heb realiteiten gezien
die niemand zich kan inbeelden”, “inner circle” of “eigen vrije keuze, eigen vrije wil”. Maar intussen bleef ik wel benieuwd hoe het de man zou
vergaan…
-- --