Ochtendzweet (
vr 13 sept)
Met een vage zweem van ochtendleegte in mijn achterhoofd zit ik in de trein Kortrijk-Brussel. Net als ik na de koppeling in Gent mijn benen makkelijk wil uitstrekken, komt een zwaar ademend vrouwelijk wezen de lege plek voor mij opvullen. Hoewel ze wellicht enkel op het perron een tiental snelle stappen heeft moeten zetten, klinkt ze als een nijlpaard na 800 meter horden. Hijgend ploft ze neer in de stoel. Mijn benen zal ik maar weer ergens anders opfrommelen.
Van al dat zuchten heeft ze blijkbaar warm gekregen. Een inspiratieloos windjackje stijl sarma gaat uit. Nog voor het opgefrommeld op haar schoot ligt straalt haar kleffe zweetgeur door de hele ruimte. Langzaam zink ik weg in een comateuze flashback. Piepende sportschoenen, gehijg in de verte. Set-ups in onze nooit verluchte schoolsportzaal, de wurgende biotoop van de kleedruimte, groenig uitgeslagen okselzweetkringen op het blauwe T-shirt van een klasgenootje.
Snakkend naar adem breek ik ruw terug door de grens tussen droom en harde realiteit. Intussen wordt voor mijn neus een brooddoos met langzaam malende kamelenkaken herleid tot lege staat. Geuren van krabsla en slecht gespoeld plastic mengen zich met tegenzin doorheen de walmen lijfgeur. Een nieuwe flashback rond chemische proeven met basen en zuren dringt zich op. Maar mijn geestelijk oog krijgt geen kans om af te dwalen. Veertig centimeter voor mij vallen half door speeksel doorweekte brokken met regelmaat op een gebreide pull. Een wansmakelijk lappendeken van roze en lichtbruine vlakken. Mondriaan zou zich omdraaien in zijn graf. Om zijdelings over te geven.
De brooddoos in nog niet helemaal dicht of uit de binnenzak wordt een strip medicamenten tevoorschijn gefrommeld. Ergens kan ik me zonder moeite inbeelden dat enkel met pillen die boterhammen snel genoeg kunnen omgezet worden tot een zurig vocht dat zich een weg zoekt door oksels en klieren. Flarden van medische termen en flitsen van venerische ziekten dansen door mijn achterhoofd. Een gevoel van onrust maakt zich van mij meester. Door een raam vol graffiti kijk ik naar de snel voorbijglijdende buitenwereld. Een puber met een gescheurde jeansbroek tracht met een tuinslang een uitgemergelde labrador te wurgen. Een witharig kind met rolschaatsen kruipt recht van een met kiezels voorziene oprit. Tranen vloeien en met bloederige handen begint het te huilen. Maar geen enkel geluid dringt door tot in mijn haastig voorbijrijdende wereld. Ik hoor enkel gedempt gesnurk en het gekras van een balpen op gerecycled papier. In deze trein zijn de enige tekenen van leven vreemdsoortige geuren en nasaal geblaas uit de verte.
Voor mij zie ik een worstelend gevecht met een Zweeds kruiswoordraadsel. Rimpels doorlopen hangend vlees. Een zure mond trekt nog schever dan een leven vol zinloos bestaan reeds had bereikt. Wat later wordt het nog niet half voltooide kruiswoord terzijde geschoven en is het de beurt aan zo'n "streep het woord aan" in een vierkant vol lettertjes.
Plots word ik door een zware moeheid overvallen.
(Kopierecht behoort Jeroen Thibaut -- 2002)
|